Kerstnacht, in de schoot van het Oneindige
Over symboliek gesproken
Midden op kerstavond dwarrelde plots bij mij een fraaie kerstwenskaart binnen, als met een toverstaf op een wenswolkje binnen gezonden. Met de wind meegegeven en plop, ineens was het daar en liet het zich bewonderen. Prachtig uitgevoerd. Bemoedigende kleinoden, met Kerst kunnen mensen die wonderen laten gebeuren.
Alsof een kerstverhaal open ging kwamen in mij herinneringen van vroeger boven. In mijn kindertijd aten wij na de lange nachtmis van uren allemaal samen als groot katholiek gezin aan de met pracht gedekte kersttafel in gedempt licht. Nagenoeg in het duister, zoals het in de kerstnacht buiten was met de glinsterende sterren aan de hemel. De enige verlichting binnen die ons hulde was het schijnsel van de vele kaarslichtjes die lustig vlamden, naar de hoogte reikten en koesterend van vreugde om dit feestelijk samenzijn hun warmte gaven, steeds in kleine scheutjes van liefdevol éven aanraken. Op de feesttafel stonden een drietal goudlijkende kandelaren, van voornaam en plechtig statuur, het licht geheven naar de hemel. Ze stonden daarom ook in het midden op de tafel, centraal verdeeld in de lengte. Een drie-eenheid passend bij deze wake van dit gevierde Bijbelse wonder. Maar voor elk was er ook een persoonlijk licht. Alle kinderen en ook de ouders daarin meegeteld hadden aan hun etensbord een eigen teder kaarsvlammetje geklemd. Alles één licht tezamen en toch ook eigen, voor jezelf alleen. Dat alles sprak over dat grote Wonder.
Een deelbaar licht en toch blijft het één licht. Van andere orde dus, niet het alledaagse aardse was hier het onderwerp van feest. Iets anders dat niet zichtbaar is en toch er is, ergens dat boven ons zweeft. Een betovering waarvan alle mensen wisten, maar die niet vaak de grondtoon was in hun leven, niet in hun samenzijn en niet in hun denken. De drukte van het alledaagse en het vele zwoegen in de dagen hadden meest de overhand. Zorgen ook, overal zorgen. Waar niet liepen de gefronste ogen op bedrukte gezichten die de ruggen deden krommen van doorbuigend gewicht. Kommernis van heinde die zoemend de rondte deed, soms met fluisterstem, soms met luide trom. ‘Heb je het al gehoord van die, wat die toch heeft gedaan en weet je wat die is overkomen’? Wie ziek is en wie er aan geloven moet en o wee, wie de volgende zal zijn waar aan de deur geklopt zal worden?
Maar deze nacht is anders dan alle andere nachten van het jaar. Het sprookje van het in vervulling gaan, van iets heel groots, alleen dat is wat telt. Daarom is dat kindje geboren, het kindje Jezus in het kribbetje, in het zoet verborgen hoekje daar, in rotspapier tot leven gewekt en in de schemering tot intiem gebeuren present gemaakt. Dat wonder vieren wij, daarom die lange mis met stoeten van mensen ter communie, om éen te zijn, onder elkaar en naar elkaar kijkend. Na de mis elkaar kusjes gevend, nu het kan want het is groot feest waarbij passend elke zoen mag.
Hoe magisch van betovering toch om in die nacht daarna dit hooglijk bezielde feest te vieren, te ontbijten gaan om twee uur en een kwart in de met kerstlichtjes versierde duisternis. Hoe anders dan anders, ineens is daar een sfeer die alles oplicht als een sprookje. Verkondiging van die ‘blijde boodschap’ die ‘het kindeke Jezus’ in zijn licht komt zeggen. Het zal ons verblijden als we dat gaan horen en beseffen, dat mysterieuze wonder. Daarom, om deze openbaring, dat ‘er meer is, iets alles overstijgends’, beleven wij het zo intens en intiem van hart.
Aan de chique tafel met het verlichtend vlammetje aan ieders bord waren we samen met ons allen in sprookjesland. Smakelijke worstenbroodjes etend, nog dampend van de ovengloed. Witte broodjes belegd met het duurste vlees, ossentong, rosbief en fricandeau, en nog meer van suikerwaar, gelijk het ’tafeltje dek je’ sprookje, zoals opgetekend door de gebroeders Grimm. Aan het eind ook nog het rijk gevulde krentenbrood, met roomboter, de onophoudelijke bron van overvloed symboliserend. Het welgeurende aroma van de Douwe Egberts koffie kringelde intussen van stoel naar stoel totdat de hele feeërieke ruimte in knusse gezelligheid verbonden was.
We hebben nood aan dat sprookjeslicht. Ze zijn bijzonder deze dagen, de mensen doen er alles aan hun woningen tot sprookjeshuisjes te transformeren; die lijken wel uit het sprookjesboek ontsnapt om het nu eens ècht te zijn.
Het ‘Woord is Vlees geworden’ in het Licht van die kribbe, heet het. In minnend verstaan voel ik de vraag erin besloten of dat Licht in ons allemaal ontkiemen kan, in het centrum van ons zijn? Dat het belichaamd en van vlees en bloed kan worden, ontgroeid aan kortstondig sentiment? De nood eraan is echt, denk ik.
Dat impliceert naar mijn zicht de vraag naar de aard van onze natuur, naar wie wij zijn in grond en bron. Het reikt in kiem heel nabij de verwondering die de Kerst aanroept. Als ik het mag verwoorden in mijn beperkte bevatting maar vanuit mijn hart ‘voorbij de drukte, dichtbij het Stiltepunt van waaruit schepping zich ontvouwt, vrij en steeds nieuw ín eeuwige beweging’. Jong als het lenteblad, te voorschijn komend, zoals een ‘kindeke’. Sprankelend, zonder oudheid, een Wonder. Ik noem het graag Geheim, want wie kan begrijpen dat dàt er is. Het maakt sprakeloos, spreekt zonder woorden in alle talen. Het is èn leeft. Te bezitten is het niet.
Het betekent ernst maken met de vraag naar een ontologische fundering van onze existentiële geworpenheid hier in deze kosmos. Niet geopperd vanuit een theoretische zin, maar vanuit urgentie, uit gevoelde levensnoodzaak, opdat dit leven in hart en ziel òns leven is en ook van onze kinderen. Opdat we zijn wie we oorspronkelijk zijn, mag die waarachtigheid tot bloei komen.
Jos, 27 december 2021