Tijd om ons te bezinnen?
26 maart 2020 Jos
Een verontrustend virus raast de wereld door, vliegensvlug en zonder schroom. Het schuwt de aanval niet en geeft zich zomaar niet gewonnen. Hardnekkig als het is kan het zich repeterend in meerdere aanvalsgolven aan dienen. We moeten het goed uitzieken, denk ik. Als het geen voedingsbodem meer zal vinden zal het zich wel terugtrekken en zijn eigen plaatsje vinden zonder al dit onbegrensde woekeren. Laten we hopen dat hier bij ons de situatie niet helemaal uit de hand loopt zoals in Italië is gebeurd. Met schrik en beven kijken we naar de evoluerende situatie in de VS waar dollar en gezondheid elkaar vaker bijten dan dat ze samen optrekken en waar de kapitein hovaardig de vervaarlijk naderende ijsschots loochent. We moeten heel voorzichtig zijn en goed voor elkaar zorgen. Er kan een moment komen dat de noodsituatie, zeker als die zich in golven gaat herhalen, ons in duur en ernst zo zwaar beproeft, dat er scheuren komen in het samen blijven optrekken. Laten we hopen dat we wat we nu leren niet gaan vergeten ook wanneer het ons weer beter gaat.
‘Moeten stilstaan’, eindelijk, het kan de stilte weer hoorbaar maken en ons doen verstaan hoe kostbaar dit leven is dat ons geschonken is en evenzo ons gezamenlijk thuis, deze ongelooflijk mooie planeet. We bevuilen onze aarde op een afgrijselijke manier met dat keurslijf van dwingende groei. De zorgverleners in de eerste frontlinie vertellen dat ze van hun werk op de toppen van hun kunnen juist energie krijgen. Verlost van de nijpende banden van averechts werkende controle regels komt hun creativiteit boven en hun gevoel van verbonden zijn en van betekenis. Dat draagt hen door het noeste ijveren deze grote nood te milderen en te genezen. Het één zijn van ons allen, in gezamenlijke natuur verbonden, raakt snaren die zoveel schoner klinken als die van de mens op drift die steeds streeft de voorste te zijn. Hoe wezenlijk is die toon die opent en het hart weer voedt. Wij zijn zelf natuur, die eenheid hervinden zodat ons verstand dienstbaar daaraan kan zijn in plaats van dat het in zijn almachtig gewaande eentje buiten zijn oevers treedt, even woekerend zoals nu dat op hol geslagen virus, wat zou dat een weldaad zijn.
Als dit virus in zich die wijsheid wijst, wat zou dat een heilige troost zijn op deze grote wonde. Maar we weten uit de geschiedenis van onszelf, dat de mens even hardleers kan zijn als dit virus springerig en bandeloos is en zijn oevers kwijt. De illusie van de zelf maakbare mens is een weten dat hij niet langzaam durft los te laten. Het verhaal van Job spiegelt zo treffend deze fuik van hybris waar de mens door zijn verstand en weten in is verward geraakt, verstoken van de eenheid van het samen van onze oorsprong. Dit verlies raakt de wortels van ons grote lijden zoals ik het zie. Misschien heeft dit virus twee gezichten, de slang in het paradijsverhaal heeft ook die aard. Niet voor niets draagt de artsenij de esculaap als zijn symbool.